‘Haar is emotie’
Stichting Haarwensen lanceert een gloednieuwe, landelijke campagne met de oproep om
vanaf nu alleen haar van 35 cm of langer te doneren. Waarom is dat? Yvonne de Boer,
voorzitter en oprichter van Stichting Haarwensen, legt uit. “Het inleveren van te kort
haar gebeurt al jaren. We zijn nu op een punt gekomen dat we er iets mee moeten gaan
doen.”
Stichting Haarwensen lanceert een bewustwordingscampagne. Kun je daar iets meer over
vertellen?
“Haar is emotie en dat geldt zowel voor mensen die hun eigen haar willen doneren, als
voor de kinderen die door ziekte hun eigen haar verliezen. Als donor laat je je haar
groeien, bent lang haar aan het ‘sparen’ en op een gegeven moment ga je naar de kapper om
het af te laten knippen. We ontvangen regelmatig haar dat nog niet lang genoeg is.
Misschien dat mensen denken ‘het kan wel’ of ‘het komt wel goed’, maar helaas kunnen wij
te kort haar niet gebruiken voor het maken van een haarwerk voor kinderen. Het is heel
belangrijk dat het haar 35 cm of langer is. Onze doelgroep bestaat voornamelijk uit jonge
meiden die een haarwerk nodig hebben. Zij willen graag zo lang mogelijk haar gelijkend aan
hun oorspronkelijke uiterlijk.”
Wat hoop je met deze campagne te bereiken?
“We hopen mensen ervan bewust te maken dat als je je haar afknipt en wil schenken,
het écht 35 cm of langer moet zijn. Anders is het haar simpelweg niet bruikbaar voor het
doel waar het voor nodig is – jonge meiden van lang haar voorzien.
Onze vrijwilligers
pakken de opgestuurde haardonaties uit, een nauwkeurig karwei. Ik vertelde dat elke haar
aan het haarwerk wordt geknoopt en dat een gedeelte ook wordt terug’geknoopt. Daardoor ben
je direct al een deel van de lengte kwijt. Als mensen te kort haar opsturen, dan houden we
te weinig over om voor kinderen een haarwerk met lang haar te maken.”
Terwijl het haar in goede staat is.
“Het te korte haar is prima bruikbaar, maar helaas niet voor onze doelgroep. Het is
zonde daar niets mee te doen; volwassenen die een korter haarwerk nodig hebben kunnen hier
wel mee geholpen zijn.”
“Het inleveren van te kort haar zien we al jaren. We
zijn nu op een punt gekomen dat we er iets mee moeten gaan doen. We kunnen het haar niet
eeuwig laten liggen. Collega-haarwerkers die met volwassenen werken, staan te springen om
haar – er is een krapte in de markt. Daarom gaan wij het overgebleven, te korte haar
verkopen. De volledige opbrengst gebruiken we om nóg meer kinderen aan een haarwerk te
helpen. Het te korte gedoneerde haar komt – weliswaar met een omweg – op dezelfde plek en
voor hetzelfde doel weer terug.”
De stichting bestaat bijna vijftien jaar. Hoe kijk je terug op de afgelopen jaren?
“Als oprichter ben ik begonnen met een mobiele telefoon op zak en goede intenties.
Ik wist niet waar het mij zou brengen. Dat we succesvol zijn, komt door iedereen die een
steentje bijdraagt – op welke manier dan ook. We hebben daardoor al meer dan 2.000
haarwerken kunnen weggeven aan kinderen. Dat betekent veel voor hun eigenwaarde; met haar
voelen ze zich weer zichzelf. Dat we dat als Stichting Haarwensen kunnen doen, vind ik
geweldig.”
Waar mag nog aandacht naartoe?
“In het begin
lag de nadruk op het zorgen voor voldoende haar. Maar met alleen haar zijn we er nog niet.
Dit haar moet voldoende lang zijn en daarnaast is er nog een resterend bedrag nodig om het
haarwerk te kunnen laten maken. Dat we ook oog moeten hebben voor financiële weerbaarheid,
is een leertraject geweest. De coronaperiode liet ons zien dat we financieel kwetsbaar
zijn, dat was schrikken. We kwamen bijna voor de keuze te staan: dit kind wel een
haarwerk, en dit kind niet. Dat is verschrikkelijk. Gelukkig is het niet zo ver gekomen,
maar we zijn wel bezig te kijken hoe we het financiële plaatje stabieler kunnen maken.
Bijvoorbeeld door vaste donateurs te zoeken.”
Waar hoop je dat de stichting over vijf jaar staat?
“Dat we bij een aanvraag voor een haarwerk altijd én met gemak kunnen zeggen:
‘Natuurlijk kan dat!’ We gaan de komende jaren werken aan een duurzame, financiële
structuur vanuit een stabiel en betrokken team van medewerkers, vrijwilligers en
bestuursleden.”